woensdag 21 juli 2021

Johan Pieter Perenpik: Soldaat van de V.O.C. (? - 1765)

Via een transcriptie in de rijke genealogische databank van Wiewaswie kwam ik op de naam van Johan Pieter Perenpik, die voorkomt in de archieven van de Verenigde Oostindische Compagnie (V.O.C.). Deze luisterrijke achternaam kwam op zijn zachtst gezegd wel als een verrassing. 'Perenpik' wordt tegenwoordig immers hooguit gebruikt als lollige scheldnaam en niet als een familienaam. De eerste vraag die daarom bij mij opkwam was of hier wellicht sprake was van een verkeerde transcriptie uit de V.O.C. archieven. Die kans was echter niet heel groot want het achttiende eeuwse schrift is zo ongeveer het best leesbaar van alle Nederlandse handschriften, inclusief dat van de twintigste eeuw. Was er dus misschien sprake van een puberale grap? Sportief als ik ben, en dankzij de digitaliseringsinspanningen van het Nationaal Archief, heb ik online de betreffende vermelding kunnen terugvinden in de originele bron, en inderdaad staat er heel duidelijk Perenpik. Aangezien het nog steeds onwaarschijnlijk is dat de man deze naam van zijn ouders heeft geërfd, en officiële achternamen pas werden ingevoerd in de negentiende eeuw, is Perenpik waarschijnlijk een bijnaam, of een geuzennaam, of een verbastering van een buitenlandse naam.


Hoewel we bij Perenpik nu meteen denken aan een lul in de vorm van een peer, toont het Woordenboek der Nederlandsche Taal ons dat pik hoogstwaarschijnlijk niet verwees naar een mannelijk geslachtsdeel en dat peren misschien ook niet verwijst naar de vrucht. Een voor de hand liggende verklaring is dat de man 'peren pikte', dus perenplukker was. Het kan ook zijn dat hij de lieveling was van zijn vader ('peren', van père) 'pik' (hoogtepunt). Pik kan ook verwijzen naar 'steken', 'kerel', 'haat', 'gereedschap' (niet tussen de benen) om iets los te maken, 'sla' (perensla?), 'iets fijns', of 'pek' wat het weer een toepasselijke scheepsnaam maakt. Ook komt het voor in de uitdrukking 'je pik stinkt voor', wat kennelijk te maken had met een lamp die stoomt. Ook 'peer' kan van alles betekenen. 'Peren' als werkwoord kan 'zuipen' of 'nachtbraken'betekenen. Dus 'zuipkerel' wordt zomaar van een optie. Of 'vissen'. Dus dan wordt Perenpik in feite 'viskerel', of visser. Om dit naammysterie op te lossen is er meer context nodig van benamingen in die tijd of aan boord van V.O.C. schepen. Wie het weet mag het zeggen.

Ook de herkomst van Johan Pieter Perenpik is voor mij een beetje een mysterie. In de akte staat dat de man kennelijk uit 'Kiesel' kwam. Wellicht word ik hier wederom gefnuikt door mijn gebrekkige parate kennis van achttiende eeuwse topografie, maar ik weet niet welke plaats hiermee bedoeld wordt. Misschien een Duitse of Limburgse plaats (Kessel, Kassel of Kiel) met een naam die daar op lijkt.

Wat we wel met zekerheid weten is dat Johan Pieter Perenpik in 1764 dienst nam als soldaat bij de V.O.C. Soldaten bij de V.O.C kwamen doorgaans uit de laagste regionen van de samenleving, omdat je in dat beroep behoorlijk de lul was. Veel soldaten waren nauwelijks meer dan puberjongens die door armoede gedwongen dienst namen. Ze gingen mee om het schip te beschermen en eventueel later ingezet te worden bij de gewelddadige kolonisatie van Indonesië. Volgens de lijst met V.O.C. schepen van het Huygens ING voer Johan Pieter Perenpik mee op het schip Compagnies Welvaren dat vertrok vanaf Texel op 15 november 1764. Het is onbekend wat voor schip het precies was, maar het zeulde een flinke lading mee en vervoerde circa 350 mensen, ongeveer evenveel als het illustere schip de Batavia uit de zeventiende eeuw. Vermoedelijk was Compagnies Welvaren een van de vele handelsschepen.

Perenpik werd als soldaat uitgebuit door de rijke Hollandse elite, die schaamteloos mensen in de meedogenloze machine van het handelskapitalisme smeet, met als doel perverse winsten te halen uit de specerijenhandel over de ruggen van mensen, niet veel anders dan Perenpik, aan de andere kant van de wereld. Perenpik heeft maandenlang slecht voedsel tot zich moeten nemen, zijn reet moeten afvegen met een nat touw op het poepdek en lijfstraffen moeten riskeren als hij ruzie maakte met een van de andere 300 + opvarenden. Op zijn toegewezen plek op het schip kon Perenpik niet staan. Perenpik mocht 1 uur per dag een luchtje scheppen. Drie keer per dag kregen Perenpik en de andere soldaten een weinig voedzame maaltijd, waardoor ziektes en scheurbuik een reëel gevaar vormden. Met een beetje mazzel waren er sekspoppen beschikbaar om de grootste frustraties er uit te gooien (Japanners noemen om die reden sekspoppen nog steeds wel 'Hollandse Vrouwen'). Zoals alle schepen van de V.O.C. voeren ze om Afrika heen en maakten ze na maanden van feestelijk varen pas een tussenstop op Kaap de Goede Hoop. Ze kwamen daar aan op 12 februari 1765. Na 16 dagen gingen ze weer verder. Wie een indruk wil krijgen van de claustrofobische omstandigheden op zo'n soldatendek (eigenlijk koedek) moet maar eens een bezoekje brengen aan de reconstructie van de Batavia in Lelystad.

Nog eens drie maanden later, op 28 mei, kwam het schip aan in de stad Batavia, het huidige Jakarta in Indonesië. Perenpik heeft Batavia niet gehaald. Hij overleed acht dagen daarvoor aan boord en heeft ongetwijfeld een zeemansgraf gekregen (in het water gekieperd in een juten zak dus) ergens in de wateren tussen Australië en Indonesië. Over het algemeen verging het veel soldaten niet veel beter. De meesten overleefden de reis dan wel, maar sneuvelden terwijl ze door hun bazen werden gebruikt om de plaatselijke bevolking te terroriseren of uit te moorden, of, nog veel waarschijnlijker, bezweken aan het Indonesische klimaat. Johan Pieter Perenpik is een van de vele voetnoten in de bloedige geschiedenis van de V.O.C. Alle potentie en talenten van een jonge man verkwanseld en misbruikt voor de dure deurknoppen van de hoge heren.

woensdag 10 februari 2021

Rutte als de nieuwe Karel V: tuig, rechters en symptoombestrijding

Niemand zal betwisten dat Rutte en zijn demissionaire kabinet het zwaar hebben. Temidden van een pandemie waarin je het 'nooit goed kan doen' (toegegeven er ging en gaat ook een hoop fout) en een Toeslagenaffaire die vooral de mankementen van een rot, racistisch en klassistisch systeem blootlegt (hoewel hij daar ook vrolijk aan heeft meegewerkt) heeft Rutte waarschijnlijk weinig slaap gehad. Terwijl Rutte een hoop terechte en een hoop onterechte stront over zich heen krijgt gekieperd, wordt het plan van hem om 'tuig' harder aan te pakken en op agressie richting hulpverleners, journalisten en beveiligers altijd celstraf te laten volgen een beetje ondergesneeuwd.[1] Arjen Lubach besteedde er gelukkig ruimschoots aandacht aan in zijn laatste uitzending van Zondag Met Lubach van 7 februari.[2] Rutte heeft een lange geschiedenis van wetten maken die rechters beperken in de soort straf die ze kunnen opleggen. Rechters kijken van oudsher naar de gehele situatie van slachtoffer, dader en andere omstandigheden en willen dat graag zo houden.[3] Rutte interesseert zich niet voor de oorzaken van de recente onlusten, zoals wellicht baanonzekerheid bij jongeren en een perverse kloof tussen arm en rijk waar hij zelf aan heeft meegewerkt, of voor protesten van rechters tegen inperkingen van hun speelruimte. Rutte stelt zich liever hard op het standpunt dat de regering de wetten maakt en dat rechters die alleen maar hoeven te toetsen, en beroept zich daarbij graag op de Trias Politica. Toch is het de vraag of Rutte niet juist zelf over de schreef gaat door de ruimte van rechters zo te beperken.

Rechters kijken al eeuwenlang naar 'de omstandigheden' - van dader, slachtoffer en wat er nu precies waarom gebeurde - van iedere casus die ze voor zich krijgen en of een bepaalde straf wel het beoogde nut heeft. En gelukkig doen ze dat, want de wetgevers hebben geen tijd voor de menselijke maat. Op het moment dat de wetgevende macht die speelruimte te veel aan banden probeert te leggen, dan bevinden zij zich aan de verkeerde kant van de driehoek. Politici als Rutte en anderen die proberen spierballen te tonen tegen de onderkant van de samenleving, zouden moeten beseffen dat juist een totaal gebrek aan interesse voor de oorzaken van ontevredenheid een van de aanleidingen was tot het uitbreken van de Nederlandse Opstand in 1568. Veel historici zijn allergisch voor het trekken van vergelijkingen tussen nu en het verleden. Rutte is er daar blijkbaar een van. Dat is heel jammer, want het doet weinig recht aan de maatschappelijke waarde van het historische vak. Het zou voor zich moeten spreken dat ik de situatie van nu niet één op één wil vergelijken met die in de zestiende eeuw. De 'ketterbestrijding' van de zestiende eeuw staat bijvoorbeeld in geen enkele verhouding tot wat er nu gebeurt. De mensen zijn anders, de cultuur is anders, de omstandigheden zijn anders. Toch kan historisch vergelijken wel als je wijst op de gelijkenissen van de politieke, culturele, rechterlijke, sociologische en psychologische mechanismen die toen speelden en ook nu. Rutte laat dezelfde steken vallen als keizer Karel V in de zestiende eeuw, en wel op het vlak van 1) het behandelen van 'tuig', 2) het bestrijden van symptomen in plaats van het verhelpen van de oorzaken waar hij zelf deels verantwoordelijk voor is, en 3) het beperken van de speelruimte van rechters.

Karel V, keizer van het Duitse Rijk, vorst over de grootste delen van de Nederlanden, koning van Spanje, et cetera, besloot in 1525 om de 'ketterij' eens flink aan te gaan pakken. Vooral sinds het optreden van Luther vanaf 1517 waren er meerdere 'ketterse' stromingen ontstaan in Europa, vooral 'lutheryanen' en 'anabaptisen', die een andere interpretatie van het Christendom aanhingen en zich keerden tegen de misstanden in de katholieke kerk. Vanaf 1529 stelde Karel V zich steeds meer op het standpunt dat iedere vorm van 'ketterij' bestraft moest worden met de dood, ongeacht de mate van het vergrijp of de omstandigheden. Veel succes heeft hij daar nooit mee gehad, want zijn raadsheren in de Nederlanden vonden het ondoenlijk om daar aan te voldoen. Dat gold ook in sterke mate voor Karels raadsheren in Den Haag. Het gaat hier om de voorgangers van Rutte en consorten op het Binnenhof, al deden ze maar deels hetzelfde werk. Er was in de zestiende eeuw nog geen strikte scheiding tussen de machten, waardoor de raadsheren een mengeling van bestuurlijke, uitvoerende en juridische taken hadden.[4]

In de eerste plaats vonden de raadsheren dat de doodstraf het doel voorbij schoot. Simpel gezegd: een dode kan niet leren van zijn of haar fouten. In het canonieke recht gold heel sterk dat het voornaamste doel in de ketterbestrijding het tot inkeer laten komen van de zondaar was en het redden van zijn of haar ziel. De schoot van de kerk moest nooit zomaar gesloten worden. Daarnaast waren de raadsheren bang dat een publieke executie juist aanleiding zou geven tot meer ketterij, omdat omstanders 'gesterkt' konden worden door de 'standvastigheid' van de geëxecuteerde, zo schreven ze in 1527. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij de terechtstelling van de 'eerste Hollandse marterlaar' Jan de Backer in 1525 in Den Haag. De doodstraf op ieder vergrijp was derhalve onmenselijk, nutteloos en tegen de leer van de kerk. Tenslotte vonden ze het tegen alle gewoonten ingaan om niet iedere overtreding met de bijhorende omstandigheden apart te bekijken. Waarom zou het lezen van een verboden boek tot dezelfde straf moeten leiden als het religieus gemotiveerde initiëren van een opstand tegen het wettige gezag? Of om de parallel met nu te trekken: waarom moet een vader van drie kinderen, zonder strafblad, en met een hulpbehoevende vrouw, net zo goed de cel in voor het schoppen naar een zwaar gepantserde ME'er, als een boze draaideurcrimineel die een ambulancebroeder het ziekenhuis in slaat?

Verzachtende omstandigheden waren er in alle soorten en maten. In 1534 lieten de Haagse raadsheren weten dat ze niet alle 'anabaptisten' wilden executeren, simpelweg omdat het er teveel waren en omdat een groot deel van hen bovendien bestond uit 'simpele, lompe, figuren met botte hersens'. Naast het elitaire argument dat de mensen te dom waren om allemaal de doodstraf te krijgen zal medelijden ook vaak een rol hebben gespeeld. De voorzitter van de Haagse raadsheren pleitte bijvoorbeeld voor het sparen van het leven van een jonge vrouw, eigenlijk nog een meisje, die samen met andere 'anabaptisten' naakt door Amsterdam had gerend onder het roepen van religieuze leuzen. Uit zijn brief blijkt groot medelijden met dit 'bedrogen' individu.

Karel V wilde echter niet kijken naar de oorzaak van al die 'ketterijen', namelijk de grote misstanden in de katholieke kerk en de sociale misstanden, en zijn antwoord was nog hardere repressie met steeds minder ruimte voor de rechters om de omstandigheden mee te nemen in hun oordeel. Let wel, de raadsheren in Den Haag waren, net als Nederlandse rechters nu [5], niet slap en hebben alsnog vele 'ketters' ter dood laten brengen of laten verminken, maar ze hebben ook decennialang, deels met succes, geprotesteerd tegen de hardvochtige wetten die hen iedere ruimte voor het kijken naar de omstandigheden ontnam. De ketterse bewegingen verloren veel goodwill in 1534 en 1535 toen de anabaptisten zich nadrukkelijk keerden tegen de bestaande maatschappij en aanslagen pleegden op Münster (geslaagd) en Amsterdam (voorkomen), op dezelfde manier dat mensen nu begrijpelijkerwijs geen begrip kunnen opbrengen voor plunderingen door het 'tuig' uit de eenentwintigste eeuw. Desalniettemin bleef de repressie een heet hangijzer, dat tot grote spanningen leidde tussen Karel V, zijn raadsheren en de 'Nederlanders' en werd er nauwelijks gekeken naar de oorzaak.

Hoewel Karel V in zijn optreden obstinaat en kortzichtig was, liet hij zich nog wel enigszins ten goede beïnvloeden door zijn landvoogdessen (Margaretha van Oostenrijk en Maria van Hongarije) en raadsheren. Toen hij gedesillusioneerd aftrad in 1555, want hij was er niet in geslaagd de eenheid in het Christendom te bewaren, nam zijn zoon Filips II het van hem over. Filips zette in eerste instantie gewoon het beleid van zijn vader voort, maar luisterde vooral naar zijn Spaanse, fanatieke raadgevers. Er werd weer volop ingezet op de 'ketterbestrijding', zonder dat geluisterd werd naar de waarschuwingen van de 'Nederlandse' raadsheren dat de situatie onhoudbaar werd. Het gevolg was de Beeldenstorm van 1566, wat weer leidde tot nog meer geweld onder Alva, die zogenaamd orde op zaken kwam stellen. Twee jaar later brak de Opstand uit. Dit was niet een Opstand van 'Nederland' tegen de 'Spaanse bezetter'. Filips II was volgens het geldende recht gewoon de legitieme heerser over de Nederlanden, net zoals de Franse Bourgondiërs en Oostenrijkse Habsburgers dat eerder waren. De Opstand was het gevolg van decennialang de oorzaken van de onvrede negeren en ongenuanceerd hard optreden. Historici beoordelen Karel V over het algemeen niet goed, een beetje als een starre man met weinig inzicht in de maatschappij. Rutte kan nog proberen niet een nieuwe Karel V te worden. Hij zou om te beginnen wat meer kunnen luisteren naar sociologen, historici en juristen, die hem kunnen helpen rellen, die niemand wil, te voorkomen in plaats van een voedingsbodem te geven en vervolgens plat te slaan.


[1]https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/politiek/artikel/5210784/vvd-nieuwe-wet-bij-geweld-tegen-beveiligers-journalisten-altijd
[2]https://www.youtube.com/watch?v=3bivYyj7DNs
[3] https://www.trouw.nl/nieuws/rutte-rechters-kunnen-hogere-strafmaat-niet-negeren~b9e16c59/
[4] Zie S. ter Braake, Met Recht en Rekenschap (2007) en S. ter Braake, Rond het Binnenhof (2012).
[5] http://www.secjure.nl/2017/02/06/heersende-opvatting-nederlandse-rechters-laag-straffen/