vrijdag 21 februari 2014

Mixed Teams in Every Aspect of the Mission: Samenwerking in Digital Humanities

Het wil nog wel eens gebeuren, gelukkig niet al te vaak, dat ik in werksituaties moet denken aan parallellen in films en t.v. series. Toen ik voor een presentatie bij een gezamenlijke middag van verschillende onderzoeksinstituten iets moest te zeggen over interdisciplinaire samenwerking in een Digital Humanities context, gingen mijn gedachten sterk uit naar een aflevering van Star Trek: Deep Space 9. In deze aflevering, met de veelzeggende titel 'To the Death' wordt de crew van Sterreschip Defiant gedwongen om samen te werken met de Jem'Hadar tegen een gemeenschappelijke vijand. Deze samenwerking verliep nogal stroef door, laten we zeggen, een verschillende mentaliteit. De Jem'Hadar eten niet, slapen niet en gaan de strijd in om hun leven weer terug te krijgen in plaats van om te overleven. Begrijpelijkerwijs was er aanvankelijk weinig respect over en weer tijdens de missietrainingen. Op het moment dat captain Sisko geïrriteerd tegen de Jem'Hadar leider zegt dat het niet helpt dat diens mannen continu minachting tonen voor de crew van Defiant spreekt de Jem'Hadar wijze woorden:


“The only way my troops can come to respect your crew is to fight alongside them. Mixed teams in every aspect of the mission.”

Toen dit idee van gemengde teams in de praktijk werd gebracht bleek dat de Jem'Hadar nog meer wijsheid in petto hadden toen science officer Jadzia Dax een van hen aansprak op zijn gedrag:

“Am I really that interesting? You've been standing there staring at me for the last two hours.” 

De Jem'Hadar antwoordde met: “You are part of my combat team. I must learn to understand your behaviour"

Hiermee zijn meteen de belangrijkste elementen aan de orde gekomen die belangrijk zijn bij een samenwerking in de Digital Humanities, met verschillende disciplines vertegenwoordigd:
 
1. Onwaarschijnlijke samenwerking komt er vanzelf als er maar een gemeenschappelijk doel is.
2. Er is wederzijds respect en begrip nodig om succesvol samen te werken.
3. Samenwerken betekent met elkaar werken, niet naast elkaar werken. 
4.  Ja, het is interessant wat iemand uit je team doet en het is de moeite waard dat te bestuderen (hoewel het wellicht iets minder op andermans zenuwen werkt als je dat niet doet door twee uur naar iemand te staren).
5. Het is van belang om elkaar te begrijpen, elkaars taal en gebruiken te leren. Hoewel geesteswetenschappers en computer wetenschappers biologisch gezien nauwer aan elkaar verwant zijn dan de crew van de Defiant en de Jem'Hadar, kan het bij aanvang nog steeds lijken alsof ze van een andere planeet komen, andere gebruiken hebben en anders praten.

Deze elementen lijken misschien voor zichzelf te spreken, maar in de praktijk lopen er nogal wat Digital Humanities projecten spaak omdat er niet goed genoeg wordt samengewerkt. Zijn er dan daadwerkelijk zoveel verschillen tussen de wetenschappelijke disciplines, behalve dan de voor de hand liggende zaken als een computer scientist die doorgaans van huis uit weinig benul heeft van historische bronnenkritiek en een historicus wiens hersens op blanco gaan zodra men het heeft over RDF en ontologies? Is de wetenschappelijke aanpak om zo dicht mogelijk tot de 'waarheid' te komen niet iets wat alle academici verbindt? Wellicht wel, maar toch zijn er genoeg verschillen die een samenwerking even wennen maken.

In de eerste plaats is er het gegeven van de zelfgecentreerde alfawetenschapper. Historici en hun letterenbroeders- en zusters publiceren doorgaans alleen of hooguit met twee of drie personen. Ze menen zelfs vaak een bepaald onderwerp te kunnen 'claimen' en het is de nachtmerrie van velen onder hun dat er iemand stiekem bezig is met hetzelfde onderwerp [1]. Mensen die op een of andere manier hebben bijgedragen aan de totstandkoming van een boek of artikel worden genoemd in een voetnoot of een voorwoord. Natuurlijk met het risico dat mensen die niet genoemd worden intens beledigd zijn. Het schrijven is een fundamenteel onderdeel van de publicatie. De synthese op basis van het gepresenteerde, geanalyseerde en geïnterpreteerde materiaal toont de historicus niet alleen als een wetenschapper, maar ook als een creatieve kunstenaar die zijn vak verstaat.  

Heel anders gaat het er aan toe in de computer science, maar deze praktijk sluit veel beter aan bij samenwerking in een digital humanities context. Bij computer science werkt men in teams en publiceert ook als zodanig. Het is niet zeldzaam dat er zeven, tien of twaalf auteurs op een paper staan. In de praktijk betekent dat niet dat alle auteurs ook daadwerkelijk hebben meegeschreven of de paper zelfs maar gelezen hebben. Doorgaans schrijven slechts een, twee of drie mensen het paper, heeft de rest meegedacht, suggesties gegeven of anderszins een kleine bijdrage aan het onderzoek geleverd. Zoals het de menselijke natuur betaamt komen ook hier conflicten voor over het wel of niet opnemen van bepaalde personen in een auteurslijst. Het schrijven moet zo strak mogelijk, to the point en binnen de bestaande conventies. Er is niet of nauwelijks ruimte voor mooi schrijven, zeker niet voor jonge academici die zich nog moeten bewijzen in het veld.

Dan is er ook nog het verschil in de soort publicaties die vanuit Letteren en de Bètawetenschappen de wereld in worden gestuurd. Bij Letteren heb je een scala aan tijdschriften van een A, B of C signatuur. Tegenwoordig tellen voor de academische output eigenlijk vrijwel alleen de A tijdschriften mee, waarin een double blinded peer review plaatsvindt.[2]. De peer review kan een proces zijn van enkele maanden, maar met een beetje pech duurt het een half jaar of zelfs een jaar voordat een artikel wordt geaccepteerd of afgewezen. De B-tijdschriften zijn de nog steeds tamelijk serieuze tijdschriften of gelegenheidsbundels met een vaste, academische redactie, terwijl de C-tijdschriften vooral de gezellige lokale Heemkundige uitgaven betreffen.

Bij computer science is er ook een statusverschil in de publicaties, maar wordt dit niet (meer) uitgevochten in tijdschriften. Veelal worden publicaties direct verbonden aan conferenties waarop onderzoek gepresenteerd wordt. Je hebt demo's, poster presentations,  proceedings van workshops et cetera. In tegenstelling tot letterenpublicaties van een lagere status worden vrijwel al deze bijdragen beoordeeld in een peer review proces. Die peer review is verbonden aan een strik tijdschema, samenhangend met de data van de conferentie waarvoor het werk wordt ingediend. Het is ook veel gebruikelijker om work-in-progress te publiceren, waardoor publicaties sneller het licht zien, maar ook sneller weer achterhaald worden door (eigen) nieuw werk.De resultaten van een conferentie worden vervolgens online gepubliceerd. De bèta's kennen ook wel tijdschriften (journal papers) met een vergelijkbaar proces als bij Letteren. Doorgaans worden journal papers het hoogst aangeslagen.


Omdat samenwerking in digital humanities projecten in het verleden nogal een wisselend succes heeft gehad, bestaat er zelfs de nodige literatuur over samenwerking in een digital humanities context, zoals bijvoorbeeld het artikel van Lynne Siemens in Literary and Linguistic Computing 24 [nr. 2 (2009) 225-233] met als veelzeggende titel:‘It’s a team if you use “reply all”’: An exploration of research teams in digital humanities environments’.[3] Op basis van een tamelijk magere survey onder (12) mensen in digital humanities projecten wijst zij onder meer op de volgende punten die van belang zijn voor het slagen van een project: gezamenlijke doelen,alle disciplines evenredig vertegenwoordigd, gedwongen reflectie op samenwerking bij sollicitatieprocedures, training in teamwerk en technische vaardigheden om elkaar en elkaars werk te leren begrijpen, genoeg real life communicatie over en weer.

De vraag blijft dan vervolgens hoe een dergelijke samenwerking het beste kan worden vorm gegeven.  Toen ik solliciteerde voor BiographyNet was een aanzienlijk deel van de procedure gericht op hoe ik mijn rol in het project zag en vooral hoe ik de samenwerking met de computational linguist en computer scientist voor mij zag. De projectleiders, ook met alle disciplines vertegenwoordigd, hebben in dat opzicht dus precies gedaan wat Lynne Siemens had aangeraden.

Een volgend sterk besluit om de samenwerking te bevorderen was het plaatsen van de drie onderzoekers in dezelfde kamer. In veel andere projecten doet iedereen zijn eigen ding en komt om de zoveel tijd bij elkaar. Hiermee wordt echter het creatieve element in het scheppingsproces tekort gedaan. Net zoals voor de individuele onderzoeker de beste ideeën vaak op de fiets of onder de douche komen, vindt de beste uitwisseling in een team plaats op ongeplande momenten. Dus bij de koffie, als iemand een keer spontaan een ballonetje opgooit of als verheldering van een standpunt van een van de teamgenoten leidt tot onverwachte inspiratie bij een van de andere teamleden.

Een ander wijs besluit van de projectleiders was dat alle teamleden min of meer fulltime met het project bezig zijn. Samenwerking gedeidt niet als de historicus een keer per week een beroep kan doen op de computer scientist om iets te vragen of te laten ontwikkelen, of als de computer scientist prachtige dingen bouwt, maar slechts af en toe de input van de historicus kan krijgen om te weten of hij daar wel iets mee kan. Alleen met een gelijkwaardige input kan er ook sprake van zijn dat iedereen zich verbonden voelt aan dezelfde doelen en output.

Tot slot is interesse voor elkaars vakgebieden, zelfs al is het op een lekenniveau, belangrijk voor de samenwerking. Zoals de Jem'Hadar uit de inleiding zei, is dat nodig '[to] learn to understand your behaviour'. In de praktijk betekent dat niet dat de historicus een kei moet worden in programmeren, of dat de computer scientist zestiende eeuwse handschriften moet kunnen ontcijferen, maar wel dat ze van elkaar weten hoe hun onderzoek er ongeveer uitziet en wat daar allemaal bij komt kijken. Enige bijscholing, met cursussen of door van elkaar te leren, kan daarvoor noodzakelijk zijn.    

In de praktijk zal een dergelijke samenwerking niet altijd mogelijk zijn. Veel digital humanities projecten bestaan uit samenwerkingsverbanden tussen meerdere instellingen of zijn zelfs internationaal, waardoor het logistiek onmogelijk is iedereen in dezelfde kamer te plaatsen. De nodige reflectie over hoe samenwerking het beste tot stand kan komen onder de gegeven omstandigheden is echter iets waar projectleiders zich vanaf het begin van het schrijven van een aanvraag mee bezig zouden moeten houden om de kans op een succesvol digital humanities project te vergroten.




[1] I. Thomson, ‘My race not to be the second Primo’, in: M. Bostridge ed., Lives for sale. Biographers’ tales (Londen/New York 2004) 134-138.

[2] Dat betekent overigens niet dat ze noodzakelijkerwijs strenger zijn met de beoordeling, of grondiger met de suggesties ter verbetering

[3] Zie ook de vergelijkbare reflecties van Patrik Svensson, 'Envisioning the Digital Humanities',  Digital Humanities Quarterly 6 (2012) vol.1, part III.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten