Mediawijsheid
werd in 2005 door de Raad van Cultuur gedefinieerd als “’… het geheel van
kennis, vaardigheden en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch en
actief kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel
gemedialiseerde wereld.”[1] In de
eenentwintigste eeuw worden mensen bestookt met een heterogene informatiestroom
uit een divers scala van kanalen. Nieuws komt niet meer alleen tot mensen via
het NOS journaal en de krant, maar ook via social
media als Twitter en Facebook en meer statische websites van een diverse
signatuur. Het wordt scholieren in toenemende mate aangeleerd om met wijsheid
om te gaan met niet alleen de informatie die ze tot zich nemen, maar ook die ze
zelf de wereld insturen. Door middel van copy-pasten worden nieuwsberichten
snel overgenomen, wat soms leidt tot blunders, zelfs van landelijke dagbladen.[2]
Mediawijsheid is ook een relevant begrip voor de academische wereld. Aan de ene kant is er natuurlijk het probleem dat websites vaak geen bron vermelden van hun informatie, waardoor de waarde daarvan moeilijk te controleren valt. Wikipedia heeft in dat opzicht een in toenemende mate goede naam verkregen, door het zelfcensurerende vermogen van de gebruikers en het gebruik van verwijzingen en een standaard format. Aan de andere kant hebben met name de mogelijkheden tot het in rap tempo verspreiden van informatie geleid tot de nodige kopzorgen bij onderzoekers. Genealoog Kees van Schaik verwoordde de problemen die dat met zich meebrengt in 2013 op eloquente wijze in De Nederlandsche Leeuw: “Het probleem van onjuiste afstammingen op internet is de hardnekkigheid waarmee ze voortbestaan. Omdat de internetgenealogen alleen oog hebben voor personen die op internet voorkomen worden dubbelgangers die niet op internet zichtbaar zijn over het hoofd gezien. Secundaire bronnen die DTB-gegevens zouden kunnen bevestigen worden zelden geraadpleegd. Bronvermeldingen ontbreken. Fouten verspreiden zich daardoor als een griepvirus en vormen uiteindelijk een canon die een gezonde publicatie geheel overwoekert. Het is onbegonnen werk om al die onzin middels goed gedocumenteerde publicaties te weerleggen.”[3] Het gevaar van de snelle verspreiding van informatie is dus dat als deze incorrect is ze heel moeilijk in de media en publieke opinie te corrigeren is.
Van Schaik legt echter ook de vinger op een ander pijnlijk punt: zelfs als de beschikbare en overal gebruikte informatie wel correct is, dan betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat daar goede wetenschap mee bedreven wordt. Wij worden overspoeld met informatie en weinig academici kunnen nog alle literatuur op hun eigen vakgebied bijbenen. Er zou daardoor de neiging kunnen zijn om alleen of vooral de online beschikbare bronnen en literatuur te gebruiken. Zo loop je echter het gevaar dat alleen wat er al bekend is in duizendvoud wordt herschikt en geanalyseerd en dat nieuwe inzichten die zich buiten de inmiddels geijkte mediapaden bevinden buiten beschouwing worden gelaten. De utopie van een maatschappij waarin we alle informatie denken te hebben kan zo snel de vorm aannemen van een gouden kooi waar nooit meer iets nieuws of verfrissends doordringt. In samenhang daarmee moeten we natuurlijk heel blij zijn met citation indexes, maar vaak (altijd?) zijn die alleen gebaseerd op online gepubliceerde tijdschriften. Mensen die iets willen weten over een bepaald onderwerp komen uit bij een bepaald artikel, dat vervolgens weer geciteerd wordt en waarvan vervolgens de citation index weer omhoog schiet en daardoor weer meer geciteerd wordt. Google zal vervolgens ook weer in toenemende mate dit artikel laten terugkomen als de meest relevante hit voor een bepaalde zoekopdracht.
Mediawijsheid is ook een relevant begrip voor de academische wereld. Aan de ene kant is er natuurlijk het probleem dat websites vaak geen bron vermelden van hun informatie, waardoor de waarde daarvan moeilijk te controleren valt. Wikipedia heeft in dat opzicht een in toenemende mate goede naam verkregen, door het zelfcensurerende vermogen van de gebruikers en het gebruik van verwijzingen en een standaard format. Aan de andere kant hebben met name de mogelijkheden tot het in rap tempo verspreiden van informatie geleid tot de nodige kopzorgen bij onderzoekers. Genealoog Kees van Schaik verwoordde de problemen die dat met zich meebrengt in 2013 op eloquente wijze in De Nederlandsche Leeuw: “Het probleem van onjuiste afstammingen op internet is de hardnekkigheid waarmee ze voortbestaan. Omdat de internetgenealogen alleen oog hebben voor personen die op internet voorkomen worden dubbelgangers die niet op internet zichtbaar zijn over het hoofd gezien. Secundaire bronnen die DTB-gegevens zouden kunnen bevestigen worden zelden geraadpleegd. Bronvermeldingen ontbreken. Fouten verspreiden zich daardoor als een griepvirus en vormen uiteindelijk een canon die een gezonde publicatie geheel overwoekert. Het is onbegonnen werk om al die onzin middels goed gedocumenteerde publicaties te weerleggen.”[3] Het gevaar van de snelle verspreiding van informatie is dus dat als deze incorrect is ze heel moeilijk in de media en publieke opinie te corrigeren is.
Van Schaik legt echter ook de vinger op een ander pijnlijk punt: zelfs als de beschikbare en overal gebruikte informatie wel correct is, dan betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat daar goede wetenschap mee bedreven wordt. Wij worden overspoeld met informatie en weinig academici kunnen nog alle literatuur op hun eigen vakgebied bijbenen. Er zou daardoor de neiging kunnen zijn om alleen of vooral de online beschikbare bronnen en literatuur te gebruiken. Zo loop je echter het gevaar dat alleen wat er al bekend is in duizendvoud wordt herschikt en geanalyseerd en dat nieuwe inzichten die zich buiten de inmiddels geijkte mediapaden bevinden buiten beschouwing worden gelaten. De utopie van een maatschappij waarin we alle informatie denken te hebben kan zo snel de vorm aannemen van een gouden kooi waar nooit meer iets nieuws of verfrissends doordringt. In samenhang daarmee moeten we natuurlijk heel blij zijn met citation indexes, maar vaak (altijd?) zijn die alleen gebaseerd op online gepubliceerde tijdschriften. Mensen die iets willen weten over een bepaald onderwerp komen uit bij een bepaald artikel, dat vervolgens weer geciteerd wordt en waarvan vervolgens de citation index weer omhoog schiet en daardoor weer meer geciteerd wordt. Google zal vervolgens ook weer in toenemende mate dit artikel laten terugkomen als de meest relevante hit voor een bepaalde zoekopdracht.
Dit “information rehashing process” wordt nog eens versterkt doordat
mensen zaken die ze delen met anderen sneller onthouden.[4] Meer
unieke vondsten, waarvoor dus een minder groot referentiekader is, raken
daardoor juist sneller uit het actieve werkgeheugen. Artikelen van vergelijkbare kwaliteit als de
zogenaamde topartikelen die door iedereen worden aangehaald dreigen op die
manier onverdiend in de vergetelheid te raken. Ironisch genoeg was dat
bijvoorbeeld tot de jaren zeventig het lot van het inmiddels klassieke werk van
Maurice Halbwachs over de collectieve herinnering, totdat het werd ‘herontdekt’. Daarnaast is er het gevaar dat mensen bijna plichtsgetrouw
verwijzen naar bepaalde werken over een onderwerp, omdat dat nu eenmaal
schijnt te moeten, maar het werk zelf niet of nauwelijks hebben ingekeken.
Nu zijn deze problemen zeker niet nieuw, maar door de digitale media hebben ze wel een grotere bewustzijnsurgentie gekregen. Voor de wetenschapper betekent het dat hij/zij vooral goed moet blijven doen waar een wetenschapper voor getraind wordt: op verantwoorde wijze de meest relevante informatie tot zich nemen. Die verantwoorde wijze houdt in dat hij/zij ook buiten de vaak prachtige mogelijkheden van de digitale wereld kijkt en de internetzeepbel waarin hij/zij zich wellicht bevindt probeert te doorbreken. Historici in het bijzonder moeten het archief in blijven duiken, zoeken naar relevante literatuur buiten de platgetreden paden en zich niet alleen laten leiden door gedigitaliseerde bronnen.
Nu zijn deze problemen zeker niet nieuw, maar door de digitale media hebben ze wel een grotere bewustzijnsurgentie gekregen. Voor de wetenschapper betekent het dat hij/zij vooral goed moet blijven doen waar een wetenschapper voor getraind wordt: op verantwoorde wijze de meest relevante informatie tot zich nemen. Die verantwoorde wijze houdt in dat hij/zij ook buiten de vaak prachtige mogelijkheden van de digitale wereld kijkt en de internetzeepbel waarin hij/zij zich wellicht bevindt probeert te doorbreken. Historici in het bijzonder moeten het archief in blijven duiken, zoeken naar relevante literatuur buiten de platgetreden paden en zich niet alleen laten leiden door gedigitaliseerde bronnen.
[2] Zo nam De Telegraaf meerdere keren berichten over van de satirische pagina
van “De Speld” uit De Pers. http://nl.wikipedia.org/wiki/De_Speld (geraadpleegd 31-10-2013).
[3] K. van Schaik, ‘Pek en Veren’, De Nederlandsche Leeuw 130 (2013) 54.
[4] M.
Halbwachs, Das kollektive Gedächtnis. Mit
einem Geleitwort zur deutschen Ausgabe von Heinz Maus (Frankfurt am Main
1991) 29.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten